Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Jod.] [55]De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij [56]zwijgen stil, [57]zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben [58]zakken aangegord; [59]de jonge dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen. 55. Dat is, de wijste en statigste onder het volk, die wel eertijds op koetswagens of schone paarden door de stad en over het land plachten te rijden en te reizen. 56. Als verbaasd en versuft zijnde vanwege hun grote ellende. 57. Zij betonen grote tekenen van verslagenheid en van droefheid. Zie Job 2:12. 58. Dat is, rouwklederen, gelijk Joel 1:8,13; Jona 3:5,6; zie de aantekening Gen.37:34. 59. Die gemeenlijk plachten omhoog te zien [Jes.3:16], en met haar schoonheid te pronken, die zien nu nederwaarts, als zijnde beschaamd over zichzelven.